Over terrorisme

Uitgesproken tijdens In de geest van de angst, LUX, Nijmegen 10 maart 2007


“De zeventiende eeuw was de eeuw van de mathematica. De achttiende eeuw
was de eeuw van fysische wetenschappen en de negentiende eeuw de eeuw van
de biologie. Onze twintigste eeuw is de eeuw van de angst.” Dit schrijft Albert
Camus in 1946. De angst, zo signaleert hij, is de manier geworden waarop wij
de wereld primair beschouwen, zoals de wetenschap dat eerder deed. De angst is
een methode geworden, zoals wetenschap dat was. Waar doelt Camus op? “Wat
het meest opvalt, aldus Camus, is dat de meeste mensen in het algemeen
gesproken, beroofd zijn van toekomst. Geen enkel leven is mogelijk zonder
zichzelf in een toekomst te zien, zonder beloftes en voortgang. Leven met zijn
rug tegen een muur, is leven als een hond. (…) De lange dialoog tussen mensen
is aan zijn eind gekomen. En uiteraard: een mens dat niet met argumenten
overtuigd kan worden, is een mens dat anderen angstig maakt. (…) Wij leven in
de terreur omdat het overtuigen met argumenten onmogelijk is geworden…”
Dit is een beschrijving van de wereldbeleving aan de vooravond van de Koude
Oorlog, een wereld die gegrepen is door angst, enerzijds door wat zij net achter
de rug heeft, de concentratiekampen van de Nazi’s, anderzijds de
concentratiekampen in de Gulag van het communisme, dat de tegenhanger van
het fascisme beloofde te zijn. In deze wereld denkt de mens niet meer, maar
wordt hij gedreven door angst. Hij is in de greep van terreur. Hij durft niet meer
te denken, want denken heeft hem geleid tot systemen die hem in de angstgreep
houden. De terreur bestaat zo opgevat als de continue dreiging van geweld:
marteling en doodslag. Wie niet luistert, zal dit lot ondergaan. Het geweld wordt
daarmee een verbeeld geweld, een geweld dat ons in de greep houdt, of het nu
terecht is of niet. De terreur is het mes op de keel dat elk argument opschort; dat
elk ander gesprek of elke politiek ondergeschikt maakt.

Is dit geen beschrijving van de wereld waarin wij leven? Terreur betekent
letterlijk angst. Terrorisme – om het met Camus te zeggen - is de algemene
houdgreep op de gehele maatschappij die in angst wordt gehouden op een
moment waarop de overreding niet meer mogelijk is. Onze tijd beschouwen wij
als een tijd van terreur.

De dreiging mag van buiten komen, de angst is altijd aan onze kant. Het is een
ervaring die onvervreemdbaar mijn ervaring is. En zoals we weten, is angst
vervolgens besmettelijk. We dragen hem over op anderen en hij wordt daarmee
een algemene maatschappelijke methode om de wereld te beschouwen. En zoals
we zeggen dat ‘honden angst ruiken’—dat wie bang is voor honden met zijn
angstige blik het gegrom over zich afroept—zo maken wij onszelf ontvankelijk
voor terreur.

De mens is een wezen dat in tegenstelling tot de dingen ontvankelijk is voor
angst. De terrorist is de mens die op deze wijze met ons communiceert. Hij kent
onze angst en wakkert hem aan. Als methode. De terrorist is de
angstmanipulator. Niet de daad – de aanslag – maakt het wezen van het
terrorisme uit, maar de dreiging. Met een mes op mijn keel, argumenteer ik niet
meer; is er geen goed of kwaad meer.

Daarom is 11 september 2001 het begin van een nieuwe oorlog: een terrorisme
dat zich in tegenstelling tot dat van de jaren ’70 (RAF, Palestijnse -, Molukse
acties) zich niet eerst aankondigt, maar de wereld in een wurggreep houdt. De
werkelijke terreur is het besef dat ons wordt opgedrongen, dat het zich zal
herhalen. Madrid, Bali en Londen bewijzen dat een aanslag overal, onverwachts
en op elk moment kan gebeuren. Dit bewustzijn is de terreur, de angst. De vraag
is niet waarom de terroristen doen wat ze doen, maar wanneer ze weer toeslaan.
De terreur is dus niet de fysieke daad van de aanslag, maar de dreiging die ons
in de greep houdt. De daad dient er alleen maar voor te laten weten dat de
dreiging reëel is.

Deze terreur (angst) heeft een existentiële betekenis. Want hij dwingt ons niet
alleen onze eindigheid te beseffen (als ik nu in de Rotterdamse Metro stap, kan het
mijn laatste rit zijn – en de terreur eist van mij me tot dit feit te verhouden) maar
eist ons ook te vragen wie wij zijn: wie zijn wij, in ons rustige vredige bestaan,
dat wij zoveel haat over ons afroepen? Onthult onze angst niet de schaamte voor
ons eigen bestaan? Het is waar, onze cultuur biedt een scala aan mogelijkheden
om deze schaamte te verhullen: terugtrekking in eigen normen en waarden, de
eis tot aanpassing van de ander aan ons, en beveiliging. En dat is precies waar de
terrorist doorheen wil breken: onze eigen veilige zekerheid, totdat er niets anders
van ons overblijft dan een hoopje mens dat vergaat van angst.

De angst vraagt om een houding: als hij er eenmaal is, is de vraag: hoe ga ik
met de angst om? Het is veelbetekenend dat een existentiefilosoof als Sartre zegt
dat het vluchten ‘ons wezenlijke en onmiddellijke gedrag tegenover de angst is’

Dat wil niet zeggen dat wij zelf de oorzaak zijn van de terreur waarin wij leven:
elk oordeel over goed of kwaad, terecht of ontrecht, is een oordeel van het
verstand, en dat is nu juist wat in de angst/terreur in de verdringing is gekomen.
Maar we staan nooit buiten de terreur, want de angst is in ons. Dat de angst
existentieel is, betekent dat hij tegelijkertijd dus niet ‘overwonnen’ moet worden
(alsof het een psychologisch probleem zou zijn), immers: hij opent een blik naar
binnen (op ons, op onze cultuur), precies zoals de existentiefilosofen lang voor
het citaat van Camus wilden laten zien.

Intussen is de angst als terreur een methode geworden, niet alleen om de wereld
te beschouwen, maar om het panorama mogelijkheden aan vluchtgedrag (Sartre)
te legaliseren en tot politiek gewenst onderwerp te maken. De terreur is groter
dan slechts de bom die ver van huis explodeert.

RW